Aan:
Tweede Kamer der Staten-Generaal
T.a.v. Vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

Baarn, 31 maart 2023

Onderwerp: reactie VBV op commissiedebat brandweer en crisisbeheersing

Geachte leden van de vaste Commissie voor Justitie en Veiligheid, geachte Kamerleden,

Met grote interesse hebben we 1 februari jl. vanaf de publieke tribune het commissiedebat Brandweer en Crisisbeheersing gevolgd. Het is goed om in de Tweede Kamer de steun voor het behoud en de waardering voor de 19.000 brandweervrijwilligers in ons land te ervaren. Daar zijn we de Kamerleden en de Minister oprecht zeer erkentelijk voor. Tijdens het debat ging het ook over de wijze waarop we in ons land het stelsel voor brandweerzorg en crisisbeheersing hebben ingericht en dat niet iedereen gelukkig is met deze keuze. Vooral waar het gaat om bevoegdheden en verantwoordelijkheden voor de inrichting en het functioneren van het stelsel. Graag willen we in deze brief inzoomen op dit vraagstuk. Maar ook op de (operationele uitvoering van) onderwerpen die in het debat tussen u en de Minister zijn besproken. In het bijzonder die onderwerpen waarvan de Minister meent dat het goed gaat.

Lappendeken
In de meeste gevallen verloopt de hulpverlening ook goed. Maar een navolgbare onderbouwing voor de aanname van de Minister ontbreekt. Zo constateerde de commissie Muller immers in haar rapport: “De veiligheidsregio’s hebben nu veel ruimte om individuele keuzes te maken als het gaat om taken, mensen en materieel. Deze regionale autonomie over het takenpakket en de wijze van invulling leidt tot regionaal maatwerk, maar ook tot verschillen in veiligheidsniveau en aanpak van incidenten die aan de maatschappij als geheel niet zijn uit te leggen.”  Ook op grond van de informatie die wij ontvangen, is het derhalve niet de vraag óf de incidentbestrijding tekortschiet, maar waar, wanneer en welke consequenties dat heeft.

Veiligheid is een kerntaak van de overheid. Het is een belangrijke verantwoordelijkheid van het Rijk en de veiligheidsregio’s om zorg te dragen voor een parate organisatie die in geval van branden, rampen en crises in staat is adequaat op te treden. De realiteit is echter dat sommige veiligheidsregio’s, ondanks moties in de Tweede Kamer, vermaningen van de minister, aanbevelingen van Onderzoeksraad, de Inspectie JenV en de Algemene Rekenkamer toch blijven tornen aan breed gerespecteerde kwaliteitsnormen.

Het gevolg hiervan is dat de kwalitatieve en kwantitatieve omvang van de repressieve basisbrandweerzorg, en daarmee ook de rampenbestrijding, systematisch is versnipperd en uitgehold. Veiligheidsregio’s zoals bijvoorbeeld Noord-Holland Noord gaan daar ook ongehinderd mee door. Volgens eigen zeggen zelfs met medeweten van het ministerie en de Inspectie. Daar begrijpen wij helemaal niets van. Want waarom wordt de veiligheidsregio Utrecht door het Openbaar Ministerie beboet voor de inzet van medewerkers die niet volledig waren opgeleid en kan de Noord-Holland Noord hetzelfde doen met medeweten van de toezichthouder? En waarom blijft die regio 2-persoons bestelbusjes inzetten op maatgevende incidenten, terwijl dat landelijk als ‘intrinsiek onveilig’ is gekwalificeerd? Dit voorbeeld vraagt om optreden van de Minister in het kader van haar stelselverantwoordelijkheid. Het liefst vóórdat er slachtoffers vallen.

Regierol Minister van Justitie en Veiligheid
Het kabinet beoogt het wettelijk kader te herzien en bij de minister van Justitie en Veiligheid binnen het stelsel van de brandweerzorg een regierol te beleggen. Dat vinden wij op grond van bovenstaande voorbeelden een zeer goed voorstel. Bovendien kan die rol wat ons betreft niet ruim genoeg zijn. Mocht onverhoopt blijken dat dit binnen het huidige stelsel niet mogelijk is, dan pleiten wij beslist voor een stelselwijziging. De ambitie van het kabinet is immers gericht op het behoud van kwalitatief hoogwaardige brandweerzorg, uitgevoerd door de brandweer als maatschappelijk essentiële en gewaardeerde organisatie. ‘Die belofte vraagt om een wettelijk fundament dat de gemeenten en de beroepspraktijk in staat stelt snel een passend hulpaanbod te leveren.’

Met deze statelijke doelstelling begint de omschrijving van de wettelijke verankering van normering en mate van uniformiteit in optreden in paragraaf 3.5 van de contourennota. De alinea eindigt met de mededeling dat het rijk niet in de huidige decentrale verantwoordelijkheden wil treden. Niettemin moeten regels worden geformuleerd op het gebied van uniformiteit van optreden (brandweerdoctrine), materieelaanschaf en interoperabiliteit. Want naast het feit dat de 25 veiligheidsregio’s sinds de inwerkingtreding van de Wet veiligheidsregio’s in 2010 er niet in geslaagd zijn om gezamenlijke kaders met betrekking tot de normering voor samenstelling van basiseenheden, dekking, opkomst en geoefendheid te formuleren, kan de sector ook geen afstand nemen van de gewoonte om op elke ontwikkeling verschillende afwijkende varianten te bedenken. Niet omdat we het ontstaan van 25 subarena’s met verschillende beschermingsniveaus in 2009 al hebben benoemd, maar vooral ook omdat de commissie Muller in haar rapport (p. 34/35) van oordeel is dat zelfs gezamenlijke besluitvorming (door RCDV en/of Veiligheidsberaad) door de regionale autonomie en interpretatie van die besluitvorming geen garantie biedt voor uniforme uitvoering.

Zo blijkt uit het rapport van de commissie Muller (p. 65) dat er sinds de adviezen van de evaluatiecommissie Hoekstra uit 2013 nauwelijks vooruitgang is geboekt. En hoewel de minister van VenJ naar aanleiding van de uitkomsten van de evaluatiecommissie afspraken heeft gemaakt met het Veiligheidsberaad over versterking van de brandweerzorg, is die versterking niet of nauwelijks van de grond gekomen en zijn de aangekondigde landelijke doelstellingen op de plank blijven liggen. Dat geldt overigens ook voor een belangrijk deel van de aanbevelingen van de Inspectie JenV waar het gaat over de brandweerzorg. Daaruit blijkt dat veiligheidsregio’s zicht weinig tot niets aan hoeven trekken van tot hen gerichte adviezen en aanbevelingen. Dat vinden we zorgelijk en leidt niet tot de beoogde verbeteringen. De conclusie van de commissie dat de verschillen in veiligheidsniveau en aanpak van incidenten aan de maatschappij als geheel niet meer zijn uit te leggen onderschrijven wij, maar blijven onderbelicht.

Brandweerkerndata / uitstroom
De signalen zijn overduidelijk, maar niet alle ontwikkelingen zijn terug te vinden in de ‘Factsheet brandweerkerndata’. Ook niet via het dashboard met de ‘Kerncijfers Veiligheidsregio’s’. Sterker nog, de Minister kan helemaal geen inzicht bieden in de ontwikkeling van de capaciteit van de brandweer de afgelopen tien jaar en in de mogelijke oorzaken van trends in dit verband. Gelukkig komen wij hiermee een heel eind: het feit dat er sinds 1995 honderd brandweerkazernes zijn gesloten valt af te leiden uit de cijfers van het CBS en die van het NIPV. Bovendien beschikt het grootste deel van de 953 brandweerkazernes nog slechts over één basisbrandweereenheid met een tankautospuit.

Uit het actuele overzicht van voertuigen die in gebruik zijn bij de brandweer in Nederland blijkt ook dat veel materieel (zoals tankautospuiten, red- en hulpverleningsvoertuigen e.d.) uit de operationele sterkte is verdwenen. Tien jaar geleden werd in de Visie op Grootschalig Brandweeroptreden (GBO) nog vermeld (p.11) dat met de aanwezigheid van ruim 1.500 tankautospuiten in het land voldoende potentieel aanwezig is om ‘handjes’ en werkcapaciteit te borgen. Heden beschikken we nog over ca. 1200 operationele tankautospuiten. Dat zijn dus zo’n 300 tankautospuiten, en daarmee zo’n 3500 vrijwilligers minder.

– Zorgwekkende daling
En als we inzoomen op het aantal personen in repressieve dienst in de brandweerkerndata (factsheet, jaaroverzichten en dashboard) van het NIPV, dan blijkt het aantal beschikbare brandweermannen en -vrouwen in Nederland in de periode 2018-2021 met maar liefst 853(!) personen te zijn gedaald.
De daling in 2021 ten opzichte van 2020 is met 601(!) personen ronduit zorgwekkend te noemen. Het betreft één van de sterkste dalingen sinds het CBS begon met het publiceren van de ‘Brandweerstatistiek’.

Tenminste; als de aantallen kloppen. De VBV is daar echter al sinds 2018 onverminderd sceptisch over. Niet in de laatste plaats vanwege het ontbreken van enig inzicht in het overig (kantoor)personeel, werkzaam voor de brandweer, dat geen repressieve taak vervult. De beloofde ‘extra impuls’ voor de kwaliteit van de vernieuwde brandweerstatistiek valt volgens de VBV in vergelijking met de brandweerstatistiek van het CBS nauwelijks waar te nemen.

Gelet op de maatschappelijke behoefte aan betrouwbaar cijfermateriaal over de brandweerzorg in ons land, en het geringe aantal indicatoren in het ‘haalbaarheidsonderzoek verbreding kerncijfers brandweer’ – in vergelijking met de ‘Inventarisatie informatiebehoefte brandweerstatistiek’ – zijn onze zorgen zeker niet verdwenen. De online portal Kerncijfers Veiligheidsregio’s gaat vooruit maar biedt geen inzicht in thema’s als kosten en organisatie. Onze verwachting is dat de ambities van het kabinet om de brandweerzorg te versterken spaak zullen lopen wanneer actuele, feitelijke en eenduidige informatie over de brandweer ontbreekt. Daarom herhalen we hier nogmaals ons verzoek aan de Minister uit 2018 om kennis en ervaring met het inventariseren en publiceren van betrouwbare en samenhangende statistische informatie middels het CBS samen te voegen met vakinhoudelijke kennis over de brandweerzorg. Het NIPV heeft namens de veiligheidsregio’s de verantwoordelijkheid voor de dataverzameling en statistieken van alle veiligheidsregio’s.

Dat brengt ons bij de taak van het NIPV om – in opdracht van het Veiligheidsberaad – als kennisinstituut voor crisisbeheersing en brandweerzorg trends en ontwikkelingen op landelijke schaal te monitoren. Temeer daar het NIPV van oordeel is dat de cijfers over 2021 in lijn zijn met die over voorgaande jaren. De zorgwekkende daling van het aantal personen in repressieve dienst lijkt daarmee volledig over het hoofd te zijn gezien. Bovendien ontbreekt een verklaring voor het opvallende verschil. De daling is bovendien ook niet opgevallen in het recent gepubliceerde onderzoek dat het NIPV deed naar het hoe en waarom brandweervrijwilligers (vroegtijdig) stoppen bij de brandweer. Het NIPV concludeert in het rapport (p. 30) namelijk dat op landelijk niveau geen sprake blijkt te zijn van een forse daling in het aantal vrijwilligers.

– Programma Vrijwilligheid
Het onderzoek naar de redenen om te stoppen was onderdeel van een serie onderzoeken die het NIPV deed in het kader van het Programma Vrijwilligheid. De geconstateerde daling raakt immers ook de doelstellingen van het programma, dat zich moest richten op de vraag hoe het brandweerstelsel robuust en toekomstbestendig kan blijven met behoud van vrijwilligheid. Het programma heeft sinds 2018 bijgedragen aan ontwikkelingen die de brandweervrijwilligers raken. Zoals bijvoorbeeld het vraagstuk rond de rechtspositie en de taakdifferentiatie. Nu de redenen voor het vertrek van vrijwilligers een ‘match’ vormen met bevindingen belevingsonderzoeken, vindt de VBV het beëindigen van het Programma Vrijwilligheid een zeer onverstandige keuze. Nog meer onderzoek gaat immers niet zorgen voor het overbruggen van de ervaren kloof tussen management en werkvloer en tussen theorie en praktijk. Vooral met het oog op de komende ontwikkelingen. Daarbij helpt een praktische aanpak. Niet praten maar doen. De VBV wil vanuit haar expertise rondom de bovenstaande problematiek graag bijdragen aan oplossingen die daadwerkelijk leiden tot betrouwbare data en een toekomstbestendige brandweerzorg in Nederland.

Natuurbranden
Volgens een consortium van experts op het gebied van natuurbranden is het niet de vraag of, maar wanneer een onbeheersbare natuurbrand optreedt, waarbij ernstige gevolgen zullen ontstaan. De focus in Nederland ligt nu vooral bij de klimaatverandering en toenemende droogte. De drie grootste natuurbranden die ons land in het afgelopen decennium hebben getroffen ontstonden echter allemaal in het vroege voorjaar. Op 20 april 2014 op de Veluwe en de laatste twee (De Meinweg en de Deurnsche Peel) ontstonden op 20 april 2020 gelijktijdig. Wanneer dezelfde branden waren uitgebroken in hartje zomer bij tropische temperaturen, zou de bestrijding aanzienlijk meer capaciteit gevergd hebben. Maar in plaats van meer capaciteit, wordt de slagkracht op de Veluwe gereduceerd. Omdat het bestuur heeft gekozen voor een ‘basisscenario’. Deze keuze ziet er op papier aardig uit, maar heeft wel tot gevolg dat het aantal natuurbrandvoertuigen en daarmee de beschikbare capaciteit gaat afnemen. Dat gaat lijnrecht in tegen de adviezen van de Algemene Rekenkamer en andere specialisten om de capaciteit uit te breiden.

Met betrekking tot het toepassen van preventieve maatregelen bij dreigende natuurbranden, is emeritus hoogleraar veiligheidskunde, Ben Ale, volstrekt helder; de veiligheidsregio kan het verdrogen van de Veluwe niet tegengaan, “die gaan namelijk niet over het weer”. Dat lijkt ons evident. Voor wat betreft de woorden van de Minister over het verlenen van ‘burenhulp’ en het uitlenen van capaciteit voor natuurbrandbestrijding, herinneren we ons alleen dat defensie in de zomer van 2021 twee Chinook-transporthelikopters naar Albanië heeft gestuurd om te helpen bij het bestrijden van een grote bosbrand in voor de brandweer ontoegankelijk gebied. Een bijdrage van Nederlandse brandweerkorpsen bij het bestrijden van natuurbranden in het buitenland kunnen we ons niet herinneren, we kennen daar geen cijfers over en is gegeven de omvang van de huidige bestrijdingscapaciteit voor natuurbranden een vrijwel onmogelijke opgave.

Want naast de wegbezuinigde capaciteit is bekend dat veiligheidsregio’s, met name in de zomermaanden, de nodige moeite hebben om voldoende mensen en materieel beschikbaar te hebben voor de primaire basisbrandweerzorg in de eigen regio. Hetgeen een logisch gevolg is van het streven om met zo min mogelijk middelen binnen de eigen regio te voldoen aan de wettelijke eisen. Daarbuiten begint het ‘bovenregionaal niemandsland’ zoals de commissie Muller dat omschreef. Het leveren van bijstand voor (grootschalige) incidenten en het gelijktijdig voorzien in een verantwoorde restdekking is op grond van de kaalslag in de kazernes niet of nauwelijks realistisch.

Richtlijn ‘Veilig optreden bij vuurwerk’ – praktijktesten
Er is al veel gezegd over de richtlijn ‘Veilig optreden bij vuurwerk’. Deze richtlijn geeft aan hoe de brandweer moet handelen bij branden bij de verschillende klassen vuurwerk. Een niet ongevaarlijke klus, zo weten we uit ervaring. Uit het onderzoek naar de blusinstructies bij vuurwerk werd duidelijk dat de conclusies die werden getrokken bij het blussen van vuurwerk in de subklasse 1.4 met water niet konden worden getrokken bij vuurwerk in de subklasse 1.3. Daarover zijn dan ook geen richtinggevende uitspraken gedaan. Daarom was het NIPV het met veel deskundigen en de VBV eens dat aanvullend onderzoek noodzakelijk is.

Terwijl in een eerdere beleidsreactie van de Minister werd gemeld dat over dat aanvullend onderzoek overleg zou worden gevoerd met de betrokken organisaties, is dat er tot nu toe niet van gekomen. Bovendien blijkt er nu een deskundige uit wetenschappelijke hoek die verklaart dat het ‘Knowledge Center for Explosion and Hydrogen Safety’ door het ministerie van Justitie en Veiligheid is verzocht om het rapport ‘Blussen van vuurwerkbranden’ van het NIPV te reviewen. Volgens deze deskundige bevat het rapport over de blusinstructies ‘een aantal onwaarheden en onjuistheden die allemaal moeten worden gerectificeerd’.

Of dat zo is, en welke invloed dat heeft op de gevaarsaspecten en de blusinstructie kunnen wij niet beoordelen. Maar omdat het handelingsperspectief boven alle twijfel moet zijn verheven, hebben wij de Minister gevraagd om nader onderzoek te gelasten. Dat verzoek is met de brief van 1 maart 2023 helaas door de Minister afgewezen. De motivering van dat besluit stelt ons niet gerust en neemt onze twijfel over het gedrag van vuurwerk bij brand ook niet weg. De onduidelijkheid over de mogelijk noodzakelijke verschillen in optreden, het vooralsnog niet rectificeren van onwaarheden en de daaruit voortvloeiende risico’s voor burgers en brandweermensen zouden op zijn minst aanleiding moeten zijn voor aanvullende praktijktesten.

Met vriendelijke groet en in afwachting van uw reactie.

Namens de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers

Marcel Dokter
voorzitter