Aan: Tweede Kamer der Staten-Generaal
Ter attentie van de vaste commissie Justitie en Veiligheid
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

Datum                : 22 mei 2021
Onderwerp        : Inbreng VBV Commissiedebat ‘Taakdifferentiatie brandweer en crisisbeheersing’

Geachte leden van de vaste commissie Justitie en Veiligheid, beste Kamerleden,

Terwijl in de Tweede Kamer de ogen vooral zijn gericht op de samenstelling van een nieuwe regering en een nieuw regeerakkoord, staat voor 27 mei aanstaande een commissiedebat ‘Taakdifferentiatie brandweer en crisisbeheersing’ op de agenda. Daarom maakt de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV), als erkende gespreks- en crisispartner, graag gebruik van de gelegenheid om u te informeren over haar standpunten en zienswijzen aangaande de fysieke veiligheid in het algemeen en de brandweerzorg en rampenbestrijding in het bijzonder.

De huidige omstandigheden maken dat we nog nauwelijks kennis hebben kunnen maken met de nieuwe leden in uw commissie. Dat spijt ons zeer, maar indien gewenst maken we daar de komende periode graag tijd voor vrij. In de communicatie met uw commissie onderbouwen we onze standpunten en zienswijzen zorgvuldig en op een navolgbare manier door onderliggende informatie te koppelen via klikbare hyperlinks. In deze brief geven wij onze reactie op de voor de VBV en haar achterban meest essentiële agendapunten en onderwerpen voor het komende commissiedebat.

Echter, de actualiteit gebiedt ons ook stil te staan bij het rapport van 19 mei jl. over de zorgpunten en conclusies van de Algemene Rekenkamer m.b.t. het Ministerie van Justitie en Veiligheid. In het bijzonder omdat de Rekenkamer in 2014 concludeerde dat de minister niet weet in hoeverre de bescherming van burgers en bedrijven is verbeterd als gevolg van de in 2007 en 2010 doorgevoerde maatregelen. Op grond van deze conclusie en onze ervaringen in het afgelopen decennium kan het geen toeval zijn dat de Rekenkamer concludeerde (zie p. 53) dat de minister een passieve invulling geeft aan zijn beleidsmatige verantwoordelijkheid voor het stelsel van crisisbeheersing en brandweerzorg.

“De minister laat in het midden hoe 2 belangrijke aandachtspunten moeten worden aangepakt: actuele informatie over beschikbare capaciteit en een sterkere samenwerking en vaststelling van verantwoordelijkheden en rollen voor interregionale regie. Hier is een rol weggelegd voor de minister. Dat is relevant en actueel, aangezien de veiligheidsregio’s deze samenwerking in de afgelopen tijd niet volledig tot stand hebben gebracht. Het invullen van deze taak lijkt ons een bespreekpunt tussen minister en parlement”, aldus de Rekenkamer.

De VBV vindt daarom dat er een nadrukkelijkere rol voor de minister is weggelegd, in overleg met het parlement. Tot nu toe heeft de minister vooral de verantwoordelijkheid teruggelegd bij het Veiligheidsberaad en de veiligheidsregio’s, met als gevolg dat in de 25 regio’s de onderlinge verschillen in brandweerzorg inmiddels groter zijn dan 10 jaar geleden in 430 gemeenten. Daarmee wordt feitelijk geen invulling gegeven aan de doelstelling van de Wet veiligheidsregio’s: het bieden van een uniform minimum niveau van veiligheid en van basiszorg aan de burgers in ons land. Omdat de systeemverantwoordelijkheid voor het stelsel van crisisbeheersing en brandweerzorg in ons land nog steeds onveranderd bij de minister van JenV berust, roepen wij de minister op om op dit gebied een stap vooruit te zetten, in plaats van steeds opnieuw pas op de plaats te maken.

  • Reactie op het Inspectierapport ‘De voorbereiding op hulpverlening na een terroristische aanslag’

De constateringen van de Inspectie JenV en de reactie van de minister maken de eerder door de VBV geuite zorgen m.b.t. de slagkracht van operationele en parate eenheden in de hulpverleningsketen manifest.
Zo stelt de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid op pagina 24 van zijn recente ‘Midterm review 2021 Nationale Veiligheid Strategie’ dat de dreiging van aanslagen met chemische, biologische, radiologische en nucleaire middelen (CBRN-middelen), die in kringen van deskundigen geldt als de ‘sum of all fears’ op het gebied van terrorisme, onverminderd groot is. Dan is het opmerkelijk dat de Inspectie deze vorm van dreiging en de beschikbare interventiecapaciteit kennelijk over het hoofd heeft gezien. Scenario’s met terroristische aanslagen met behulp van CBRN-middelen vinden we bovendien niet of nauwelijks terug in de (regionale) risicoprofielen, laat staan in de capaciteitenanalyses om relevante risico’s en de gevolgen ervan te reduceren. Onze observaties komen overeen met de stevige conclusies in het rapport ‘Risico’s in samenhang’ van het Instituut Fysieke Veiligheid: “Het aantal bovenregionale risico’s is groot en voor veel van deze risico’s is er weinig ontwikkeld of gezamenlijk voorbereid.” .

  • Veiligheidsregio’s / brandweerzorg

De minister van JenV heeft uw Kamer regelmatig geïnformeerd over onderwerpen die van groot belang zijn voor de kwaliteit van de brandweerzorg en rampenbestrijding in ons land, maar die ook de uitvoerende brandweermensen, beroeps en vrijwilligers, direct raken en niet loslaten. We noemen hier gebiedsgerichte opkomsttijden (GGO), de richtlijn veilig optreden bij vuurwerk, de ontwikkelingen m.b.t. Incident Bestrijding Gevaarlijke Stoffen (IBGS), de evaluatie van het landelijk kader ‘Uitruk op Maat’ (UoM) en niet in de laatste plaats de rechtspositie van de brandweervrijwilligers en de daarmee verbonden ‘denkrichting differentiatie brandweertaken’. Ook de VBV heeft geregeld haar standpunten en zienswijzen aangaande deze onderwerpen gedeeld met de minister van JenV en uw commissie. Tegen deze achtergrond willen we uw commissie nog graag attenderen op onze inbreng m.b.t. deze onderwerpen in onze brieven van:

Omdat er nu enige overlap bestaat tussen de agendapunten 2, 7 en 11, beperken we ons in deze brief tot een reactie op de onderwerpen in de brief van de minister van JenV (29517, nr. 199) van 11 mei jl.

  • Taakdifferentiatie brandweervrijwilligers

Nederland zou er totaal anders uitzien zonder vrijwilligers. Dat geldt niet alleen voor de brandweerzorg en rampenbestrijding in ons land, maar ook voor andere essentiële organisaties zoals o.a. de politie, defensie, de KNRM en de reddingsbrigades. Op grond van EU-wet- en regelgeving is nu een vraagstuk op tafel gelegd. Niemand heeft erom gevraagd, niemand wordt er blij van en niemand heeft baat bij het uithollen van de participatie van intrinsiek gemotiveerde burgers in het veiligheidsdomein. Toch bogen het Veiligheidsberaad en de minister van JenV zich 22 februari jl. over de ‘denkrichting differentiatie brandweertaken’.

De standpunten en aanbevelingen van de VBV m.b.t. dit vraagstuk zijn na de eerste signalen rond de Wnra begin 2018 al helder gecommuniceerd en sindsdien ongewijzigd. Via onze memo van 13 juli 2020 hebben we vervolgens getracht de ‘denktank’ ervan te overtuigen dat een tweedeling in eerste- en tweederangs brandweermensen de kwaliteit van ons huidige stelsel ernstig zal aantasten. Zoals uit de landelijke inventarisaties blijkt staan we niet alleen met onze opvatting. Dat sterkt ons in onze gedachten zoals we die in onze brief van 15 januari jl. aan uw commissie hebben verwoord. Kort en bondig; met het uitvoeren van bouwsteen 1 van de denkrichting (verplicht en niet verplicht als onderscheid) kan het belangrijkste juridische obstakel worden weggenomen. Feitelijk wordt daarmee ten langen leste ook uitvoering gegeven aan de aanbeveling uit 2011 toen n.a.v. onderzoek naar bedrijfsvoeringsmodellen voor de inzet van brandweervrijwilligers door de partijen werd geadviseerd om expliciet onderscheid te maken tussen vrijwilligers en parttimers. Het rapport en de aanbevelingen verdwenen helaas in een diepe la.

De consequenties van het tumult overziend stellen wij onszelf de vraag; in hoeverre slaagt de brandweer er nog in aantrekkelijk te zijn en te blijven voor vrijwilligers? Volgens de minister dragen nieuwe methoden en werkwijzen bij aan een toekomstbestendig brandweerstelsel met een robuuste plaats voor brandweervrijwilligers. Wij hebben daar ook heldere beelden bij en voorstellen voor en brengen die graag tot uitvoering. De VBV participeert daarom ook in het Programma Vrijwilligheid en heeft daar recent de wens geuit om behoudens onderzoek en dikke rapporten nu ook eens de daad bij het woord te voegen en vooral de postcommandanten/ploegchefs (dagelijks direct leidinggevenden van vrijwilligers) daadwerkelijk te ondersteunen in het oplossen van knelpunten die in de 850 vrijwilligerskazernes worden ervaren. Naast de steun van 25 werkgevers, rekent de VBV hierbij ook op structurele steun van de minister als systeemverantwoordelijke voor het behoud van het stelsel van vrijwilligheid in ons land.

  • Gebiedsgerichte opkomsttijden (GGO)

Om een effectief brandweeroptreden bij een bepaald risico te waarborgen, is niet alleen de opkomsttijd van de eerste brandweereenheid van groot belang, maar ook de capaciteit / slagkracht. Niet in de laatste plaats omdat het preventieniveau van veel (kwetsbare) gebouwen nog altijd ondermaats is. Daarom benadrukte de minister in zijn beleidsreactie op het rapport van de Inspectie JenV “Inrichting repressieve brandweerzorg” het belang van realistische opkomsttijden en de relatie tussen het risico dat aan bepaalde objecten gebonden is en de slagkracht van de brandweer. Daarom is in een samenwerkingsverband van het brandweerveld, vakbonden en de Vakvereniging Brandweervrijwilligers (VBV), in afstemming met het ministerie van JenV, een landelijk uniforme systematiek voor dekkingsplannen ontwikkeld waarin de slagkracht centraal is gesteld door de opkomsttijden in relatie met opschaling te bezien.

Echter, een navolgbare, brandweerkundig onderbouwde bepaling en beoordeling van de capaciteit / slagkracht, als een wezenlijk en verplicht onderdeel van de nieuwe systematiek, blijkt – ondanks onze aanwijzing – tot nu toe te ontbreken in de dekkingsplannen van de 6 pilotregio’s. De verklaring was dat er – in afwijking van de afspraken die gemaakt zijn – geen normstelling voor slagkracht ontwikkeld gaat worden. Samen met de voorlopige conclusies van het IFV en de Inspectie JenV maken deze tekortkomingen een succesvolle realisatie van een landelijk uniforme methodiek voor dekkingsplannen vooralsnog hoogst onwaarschijnlijk.

Merkwaardig maar niet verrassend is dat de betrokkenen in het project GGO het voorstel voor de invulling van de factor ‘Slagkracht’ (een beschrijving van de opkomst van de 2e eenheid binnen 15 minuten en de 3e eenheid binnen 18 minuten voor alle 25 Veiligheidsregio’s) zoals vermeld in de reactie namens de minister van JenV, niet kunnen plaatsen. Deze invulling betekent immers een aanzienlijke, onacceptabele overschrijding van het professionele normenkader en worden de kwaliteitseisen voor de repressieve taak van de brandweer teruggebracht tot het statistisch in voldoende gevallen “op tijd voor de deur” staan. Zo ontstaat een brandweerorganisatie die als het er om spant, voor redding en blussing te weinig capaciteit kan inzetten en er pas voldoende capaciteit arriveert als het er eigenlijk niet meer toe doet. Daarmee wordt aan de waarden van de brandweerzorg, en aan die van hen die deze zorg feitelijk leveren, gemorreld. Zonder goede motivatie en wetenschappelijke onderbouwing. Wij vragen de minister nadrukkelijk om hier zijn systeemverantwoordelijkheid vorm en inhoud te geven.

Het streven van de minister om de huidige kwaliteit van de brandweerzorg te behouden staat op gespannen voet met het oogmerk van de veiligheidsregio’s in het afgelopen decennium, om de brandweer in Nederland van een aanbodgerichte naar een vraaggerichte organisatie te transformeren. Daar is op zich niets mis mee, echter mag van de brandweer worden verwacht dat deze adequaat en slagvaardig kan optreden als de situatie daarom vraagt. De geruisloze, maar omvangrijke inkrimping van de operationele slagkracht, in termen van mensen en materieel, blijft vrijwel onopgemerkt. Sinds 2010 zijn er zo’n 160 tankautospuiten en vele tientallen hulpverleningsvoertuigen en andere ondersteunende eenheden uit de operationele sterkte gehaald.

Terwijl de Wet veiligheidsregio’s (Wvr) een uniform kwaliteitsniveau beoogt, bepaalt het bestuur van de veiligheidsregio de kwaliteit van de brandweerzorg. Daardoor kan de kwaliteit van de basisbrandweerzorg sterk verschillen per regio. Het is derhalve nog maar de vraag of de bestrijding van grote incidenten en rampen nog wel adequaat zijn georganiseerd (zie onze brief over slagkracht). Bij incidenten van grotere omvang moet er materieel worden gevraagd in andere regio’s en zelfs het buitenland. Juist bij een grote calamiteit die meerdere regio’s raakt is het daarmee de vraag of er voldoende capaciteit (materieel en menskracht) beschikbaar is om een adequate of langdurige bestrijding mogelijk te maken.

In januari 2020 schonk het programma EenVandaag daarom ook aandacht aan het groter wordende risico op onbeheersbare natuurbranden en de bezuiniging op de bestrijding ervan want het aantal natuurbranden in ons land neemt behoorlijk toe. Onafhankelijk deskundigen stellen bovendien dat de brandweer onvoldoende is getraind en toegerust om te voorkomen dat een natuurbrand zo groot wordt en dat lessen uit het verleden niet werden toegepast. Als het gaat om andere wettelijke taken zien we dat het aantal duikteams meer dan gehalveerd is en blijkt het voor een veiligheidsregio zelfs mogelijk om geen enkel duikteam of eenheid voor de bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen meer paraat te hebben. Omdat ook het aantal brandweervrijwilligers sinds 2010 met 2700 is gedaald worden ook paraatheidsproblemen meer zichtbaar.

Het evenwicht tussen de hedendaagse risico’s die de maatschappij bedreigen en de maatregelen die de brandweer kan nemen om incidenten adequaat te beperken en te bestrijden, is in onbalans geraakt.
Met welke middelen en binnen welk tijdsbestek de noodzakelijke slagkracht kan worden samengesteld is volstrekt onduidelijk. Omdat meestal de meest kwetsbaren in onze samenleving het slachtoffer worden van brand en ander onheil, hebben we de Onderzoeksraad voor Veiligheid verzocht om onderzoek te doen.

Bij veel van bovengenoemde risico’s zijn mensen en materieel wegbezuinigd omdat dit soort incidenten zich niet of nauwelijks voordoen. Omdat het effect van deze incidenten zeer groot kan zijn vindt de VBV dat de brandweer zich hierop moet blijven voorbereiden en de noodzakelijke capaciteit paraat dient te houden. Juist daarom is de systeemverantwoordelijkheid van de minister noodzakelijk om de genoemde onbalans te herstellen.

  • Richtlijn veilig optreden bij vuurwerk

De minister geeft aan dat met de aangepaste richtlijn de basis is gelegd voor de gewenste uniforme aanpak van de bestrijding van vuurwerkbranden met expliciete handelingsperspectieven voor de brandweer. Dat is correct, maar we zijn er nog niet als het gaat om de veiligheid van onze brandweermensen. De Operationele handreiking geeft immers niet expliciet aan in welke gevallen water wel of niet gebruikt mag worden als blusstof en waarom. Dat geldt in het bijzonder ten aanzien van branden waarbij vuurwerk van subklasse 1.3 (professioneel en illegaal vuurwerk) betrokken is. De VBV pleit daarom voor nader onderzoek zoals dat ook de het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) is geadviseerd.

  • Incident Bestrijding Gevaarlijke Stoffen

Het voorkomen, beperken en bestrijden van ongevallen met gevaarlijke stoffen behoort tot de wettelijke taken van de brandweer. Het Veiligheidsberaad heeft de minister JenV verzocht om de veiligheidsregio’s de ruimte te geven om de doorontwikkeling van het specialisme incidentbestrijding gevaarlijke stoffen (IBGS) verder vorm te geven. De minister heeft de veiligheidsregio’s gevraagd zorg te dragen voor een gelijkwaardig kwaliteitsniveau voor burgers en de veiligheid van het personeel zoals vastgelegd in het Bvr en de Arbowet. Onze vraag is; hoe valt deze voorwaarde te rijmen met het verruimen van de opkomsttijd van een specialistische IBGS-eenheid van 30 minuten naar 120 minuten? Is het beschermingsniveau van de burgers en brandweermensen in deze fase voldoende geborgd? Ook in het kader van terrorisme?

Hoewel de minister in zijn reactiebrief aangeeft dat de ontwikkeling van het specialisme zich nog in de startfase bevindt, ligt de visie IBGS al sinds april 2014 op tafel en hebben wij deze vraag in juni 2016 ook al gesteld tijdens een werkbijeenkomst t.b.v. tweede tranche herziening Besluiten veiligheidsregio’s. Terwijl de Minister ervan uitgaat dat er bij de vakorganisaties breed draagvlak is voor de doorontwikkeling van IBGS, wachten wij nog op de inhoudelijke vertaalslag van de ‘nieuwe visie IBGS’ naar een navolgbare operationele uitvoering ervan in de 25 veiligheidsregio’s. Wij zouden graag de gevraagde ‘kwalitatieve evaluatierapportage’ en de bevindingen van de Inspectie JenV inzien. Temeer omdat de opkomsttijd van 2 uur voor een specialistische eenheid al realiteit is en de bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen geen onderdeel vormde van het onderzoek naar de kwaliteit van de brandweerzorg in ons land.

Naast de eisen voor de brandweerzorg en rampenbestrijding zijn er voor het personeel van de brandweer ook regels gesteld over de functies en de daarbij behorende eisen over opleiden, examineren, bijscholen en oefenen. De VBV ontvangt signalen dat het niveau van specialistische en leidinggevende functies op de helling wordt gezet. Een voorbeeld hiervan is het door veiligheidsregio’s naar believen toepassen van instroomeisen. Daar zijn afspraken over gemaakt. Als er aanleiding is om daarvan af te wijken gaan we ervan uit dat daarover met de vakorganisaties overleg wordt gevoerd.

  • Tot slot

Wij zijn gaarne bereid om over het bovenstaande een nadere toelichting te geven en wensen U alvast een constructief overleg.

Met vriendelijke groeten en in afwachting van uw reactie.

Namens de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers

Marcel Dokter
voorzitter