Aan:
College voor de Rechten van de Mens
Postbus 16001
3500 DA Utrecht

Datum              : 20 juni 2017
Betreft              : Aanvullende informatie inzake het verzoek van mevrouw
Uw kenmerk   : 2017-0088

Geacht College,

De Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (hierna VBV) fungeert op landelijk niveau als belangenbehartiger en één van de overlegpartners bij beleidsontwikkelingen die relevant zijn voor de positie van de 18.900 Brandweer Vrijwilligers in ons land. De VBV is daarvoor in 2008 erkend door de Minister en in 2014 gesteund door een Kamerbreed aanvaarde erkenning. In haar rol als belangenvertegenwoordiger, en op verzoek van haar leden, is de VBV al geruime tijd betrokken bij de implementatie en evaluatie van het Periodiek Preventief Medisch Onderzoek (hierna PPMO). Wij zetten grote vraagtekens bij de validiteit en betrouwbaarheid van het PPMO in zijn huidige vorm, vooral voor Vrijwilligers in het algemeen en meer in het bijzonder Vrijwilligers van het vrouwelijk geslacht.

Omdat alle mensen anders zijn en Nederlandse overheidsorganisaties zoveel mogelijk een afspiegeling van de maatschappij moeten zijn kennen wij een beleid dat diversiteit stimuleert. Een belangrijk uitgangspunt van dit beleid is dat discriminatie op basis van geslacht en leeftijd wordt voorkomen. Omdat deze uitgangspunten ook gelden voor de brandweer heeft de VBV steeds kanttekeningen geplaatst bij het PPMO.

Behalve dat dit onderzoek een onvoldoende medisch gehalte heeft vinden wij ook dat de test geen rekening houdt met verschillen van mensen. Zo wordt een vrouw van 50 jaar die 1,65 m. lang is en 55 kg weegt verzwaard met 42 kg en vervolgens op een ronddraaiende machine aan een traplooptest van 100 treden onderworpen. Een man van 20 jaar van 1,95m lang en 85 kg zwaar wordt ook met 42 kg verzwaard en doet precies dezelfde test volgens dezelfde test normen. Ook bij de Brandbestrijdingstest moeten zij dezelfde onderdelen uitvoeren. Dus een pop van 80 kg slepen, onder hetzelfde tunneltje door en met hetzelfde gewicht de bal stoten.

Er wordt bij de beoordeling geen rekening gehouden met geslacht en leeftijd. De test normering is voor iedereen gelijk. Andere vergelijkbare organisaties zoals defensie en politie houden bij de keuring wel rekening met geslacht en leeftijd.

Het verzoek
Mevrouw .. heeft uw College verzocht om onderzoek te doen naar het PPMO omdat deze keuring ten onrechte geen onderscheid maakt tussen beroeps- of Vrijwilliger, man of vrouw en jong of oud. Daarmee is volgens verzoekster sprake van indirecte discriminatie zonder objectieve rechtvaardiging.

Inleiding
Door het LOGA is in verband met het opheffen van het Functioneel Leeftijd Ontslag (FLO) voor beroepspersoneel in 2006 voorzien in een PPMO. De inhoudelijke basis van het PPMO is gebaseerd op een rapport van o.a. het Coronel instituut uit 2006. Dit rapport is volledig gebaseerd op repressief personeel in beroepsdienst. Bij de doorontwikkeling is o.a. door het A+O fonds een studie gepubliceerd als basis voor het tweede loopbaanbeleid. Onderdeel hiervan is een aanvullend onderzoek door het Coronel instituut.

In 2009 is een pilot uitgevoerd waarvan de brandbestrijdingstest en traplooptest onderdeel uitmaakt, hiervan is een eindrapport (rapportnummer 09-02) opgemaakt.

In de ‘Implementatiewijzer PPMO en AK’ versie 4.1, januari 2014 staat dat de Raad Brandweer Commandanten (hierna RBC) in februari 2010 heeft ingestemd met het basisontwerp van het PPMO en de AK zoals door het Coronel instituut is voorgesteld, een gefaseerde invoering en een evaluatie door de LOGA-partijen in 2014. De implementatie en evaluatie van het PPMO en de AK is ook beschreven in de LOGA-brief van 14 december 2010.

Maar liefst 80% van de ongeveer 24.000 operationele brandweerlieden in Nederland is Vrijwilliger (stand van zaken per 1-1-2017). Hoewel in de rapporten van het Coronel instituut wordt gerefereerd aan tientallen studies en onderzoeken en in de pilot-fase wel Vrijwilligers getest zijn, is de Vrijwilligheid bij de brandweer in Nederland geen specifiek onderdeel geweest van nader onderzoek, rapportages en de besluitvorming rondom het PPMO en de AK.

Uitvoering van het PPMO en de AK in de CAR-UWO
De uitvoering van het PPMO staat beschreven in artikel 19a en bijlage VIIb van de CAR-UWO, deze verwijst naar de rapportages van het Coronel instituut. In artikel 19a:3, onder lid 4 van de CAR-UWO is om onbekende redenen afgeweken van de geadviseerde testfrequentie, de test wordt vaker afgenomen dan door de ontwikkelaars geadviseerd. In de aanbevelingen (hoofdstuk 10, Eindrapport 09-02) wordt immers met betrekking tot de uitvoering eens per 5 jaar als interval gegeven, boven de 50 jaar wordt eens per 2 jaar aanbevolen.

Verder staat in artikel 19a:4 van de CAR-UWO opgenomen dat de fysieke conditie van deze medewerkers jaarlijks wordt getoetst middels een fysieke test, zonder nadere omschrijving van deze toets. In de praktijk wordt hiervoor veelal de brandbestrijdings-test gehanteerd.

Doel van het PPMO
Uit de LOGA-brief van 14 december 2010 blijkt ook dat het doel van de keuring is om “een instrument te laten ontwikkelen dat periodiek de belastbaarheid meet ten aanzien van de specifieke taken en dat voorspellingen doet over de ontwikkeling van de belastbaarheid van de medewerker in de toekomst. Deze voorspellingen geven onder andere input aan het lokale loopbaanbeleid.”

In dezelfde ledenbrief is tevens opgenomen: “Met de keuringen is niet beoogd een instrument te ontwikkelen om medewerkers af te keuren, maar om te zien of de medewerker voldoet aan de bijzondere eisen op het punt van medische geschiktheid en of het werken in de functie geen ongewenste risico’s voor derden met zich meebrengt. Het PPMO is bedoeld als periodiek ijkmoment. De uitkomst van de keuring kan zijn dat de medewerker niet op alle punten voldoet aan de eisen die het werk stelt. Werkgever en medewerker zullen dan gezamenlijk afspraken maken over hoe te komen tot een verbetering van de belastbaarheid van de medewerker. Met het PPMO is het mogelijk de belastbaarheid van de medewerker gedurende zijn loopbaan te volgen. Deze informatie geeft ook input voor het loopbaanbeleid van de medewerker.” In hoeverre de beschikbare informatie ook wordt betrokken bij de loopbaan van Vrijwilligers en welke invloed dit heeft op zijn/haar aanstelling blijft onbesproken en ongewis.

Betekenis van het PPMO voor Brandweer Vrijwilligers
De aanzet tot ontwikkeling van het PPMO is glashelder: de afschaffing van het FLO voor de beroepsmedewerkers. Met het loslaten van de FLO grens van 55 jaar voor het Vrijwillig brandweerpersoneel is het PPMO vervolgens, zonder nader onderzoek of onderbouwing, ook van toepassing verklaard op de Vrijwilligers. Er wordt nergens tijdens de ontwikkeling van het PPMO ingegaan op de verschillen tussen Vrijwilligers en beroepsmedewerkers, met name de verschillen in juridische implicaties die uitval van deze medewerkers met zich meebrengt. Voortijdige uitval van een beroepsmedewerker leidt tot hoge kosten voor loondoorbetaling en re-integratie. Uitval van een Vrijwilliger leidt tot (veelal kosteloos) eervol ontslag.

De rechtsgevolgen bij blijvende/ of tijdelijke ongeschiktheid of geschikt onder voorwaarden zijn voor beroepsmedewerkers en Vrijwilligers dus nogal verschillend. Zie hiervoor de LOGA brief; Lbr. 13/012 CvA/LOGA 13/06.  De beroepsmedewerker kan vanuit zijn rechtspositie aanspraak maken op bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek (hoofdstuk 7 CAR-UWO). In de beroepsdienst zijn trainingsfaciliteiten voorhanden, en is er gezien de financiële implicaties van ongeschiktheid voor de werkgever een noodzaak om de fysieke gesteldheid van de medewerker op orde te houden. Het dagprogramma van de beroepsdienst kent daarom sportmomenten en er is een zekere mate van professionele begeleiding.

Voor de Vrijwilligers zijn sportfaciliteiten en begeleiding veelal facultatief, of er wordt verwacht dat de Vrijwilliger zelf zorgt dat aan de gestelde eisen t.a.v. fysieke gesteldheid wordt voldaan, in eigen tijd en veelal op eigen kosten.

Voorziene en niet voorziene knelpunten in de uitvoering
Van de uitgevoerde pilot is een eindrapport opgesteld (rapportnummer 09-02). Onderdeel hiervan is de beoordeling van de pilot door een expertgroep (zie hoofdstuk 8).

Tijdens het ontwikkelen van de brandbestrijdingstest is door de expertgroep gewezen op een aantal tekortkomingen. Zo werd door een aantal “regiobeslissers” aangegeven dat de zwaarte van de test een bedreiging zou kunnen zijn voor vrouwen en Vrijwilligers. Dit valt ook af te leiden uit de tabellen in het betreffende rapport.

Aan de experts zijn een aantal stellingen voorgelegd en vragen gesteld, waarbij het criterium “% consensus” is gehanteerd. Hierbij is bepaald dat bij een resultaat van 2/3 instemming (67%) het betreffende onderdeel werd overgenomen in het advies. Voor het bepalen van deze 67% zijn niet de meningen van alle deelnemers gehoord, maar slechts een niet kwantitatief omschreven deel van de expertgroep.

Een van de opvallende zaken waarbij het % consensus achter bleef (64%) is het aantal technische fouten dat gemaakt mag worden. Verder was er gebrek aan consensus over het slepen van de pop, het klimmen en het trekapparaat. De aan de expertgroep voorgelegde vragen gaan beperkt in op de uitvoeringsaspecten zoals het gehurkt verplaatsen tijdens de test.

Uit de documenten die door de (voormalige) NVBR (Nederlandse Vereniging voor Brandweer en Rampenbestrijding (nu Brandweer Nederland)) en de LOGA partners zijn ingezet bij de besluitvorming rond de inzet van het PPMO voor Brandweer Vrijwilligers blijkt op geen enkel moment dat rekening gehouden is met verschillen in fysieke mogelijkheden op grond van lichaamsbouw en geslacht zoals dat bij de verplichte testen bij de politie (Fysieke vaardigheidstoets) en defensie (Defensie Conditie Proef) wel het geval is.

Traplooptest/Stairmaster
Bij de uitrol van PPMO bleek de reguliere traplooptest in de praktijk vooral een logistiek en bedrijfsvoering probleem op te leveren. Daarnaast zijn in Nederland onvoldoende geschikte locaties in de nabijheid van een brandbestrijdingstestbaan te vinden. Aanleiding voor het PPMO projectteam van Brandweer Nederland om samen met het Coronel instituut op zoek te gaan naar een geschikt alternatief. De Stairmaster kwam als mogelijk geschikt traploopapparaat naar voren. De Stairmaster is een stationair apparaat met een doorlopende trap met 8 treden, elk 20cm hoog, 23cm diep en 56cm breed waarmee een traploopactiviteit kan worden gesimuleerd. De maten wijken af (hogere optrede en smaller) van de in Nederland gehanteerde maatvoering bij trappen.

In 2012 en 2013 is een onderzoek verricht, onder toezicht van het Coronel Instituut. Zowel het apparaat als het protocol is getest met behulp van 19 beroeps- en 21 Vrijwillige brandweermensen. Slechts 4 deelnemers waren van het vrouwelijk geslacht. 8 Personen haalden de Stairmastertest niet, het percentage vrouwen, beroeps of Vrijwilligers dat de test niet haalde valt helaas niet te achterhalen uit de resultaten van het onderzoek. Toch is het Coronel Instituut van oordeel dat de Stairmaster geschikt is om de fysieke piekbelasting te meten en naast de reguliere traplooptest als alternatief kan worden gebruikt. De ‘Stairmaster’ is vervolgens in 2013 formeel geïntroduceerd als alternatief voor de traplooptest.

Vervolgens is bij de implementatie van de Stairmastertest ongeoorloofd afbreuk gedaan aan de gebruiksvoorschriften van het apparaat (o.a. het verwijderen van de veiligheidswaarschuwing “Always grasp handrails firmly”) en is een ‘veiligheidsplatform’ rondom het apparaat geplaatst dat zorgde voor veel valpartijen en blessures, waaronder ettelijke gekneusde enkels. Deze ‘aanpassingen’ werden niet door de producent aangebracht, zoals in het rapport van het Coronel instituut (rapportnummer 13-02) staat beschreven, maar door de gebruikers.

Nadat eerdere opmerkingen over onveilige situaties bij de uitvoering van het PPMO door de werkgevers niet werden opgevolgd, heeft op 3 maart 2015 de Inspectie SZW het gebruik van de Stairmaster in de kazerne van Terneuzen stilgelegd vanwege knelgevaar. Vervolgens zijn landelijk alle keuringen met de Stairmaster stilgelegd. Het veilig beklimmen van een (vaste) trap zonder de leuningen te kunnen gebruiken en het knelgevaar is immers ARBO-technisch niet verantwoord. Om het val- en knelgevaar te vermijden moesten alle ongebouwde Stairmaster apparaten in het land weer worden teruggebracht in de oorspronkelijke staat en moest het testprotocol worden aangepast.

Voorts blijkt nu uit onderzoek door het Instituut Fysieke Veiligheid (hierna IFV) dat er nog alternatieven zijn voor de traplooptest die in 2010 wel beschikbaar waren, maar kennelijk niet door het Coronel instituut en Brandweer Nederland zijn onderzocht. Dit roept de reactie van een drietal deskundigen (Baarda, Konijnenburg en Keizer) in herinnering die eerder bedenkingen plaatsten bij de conclusies van het Coronel instituut over het bepalen van de functiegeschiktheid bij (toekomstige) brandweermensen.

Sinds 2014 is bij de uitvoering van het PPMO bij ten minste twee kandidaten (Groningen en Zwolle) een hartstilstand opgetreden. In beide gevallen betrof het mannen boven de 50. Beiden zijn met goed gevolg gereanimeerd. Deze gebeurtenissen lijken de opmerkingen van het drietal deskundigen te ondersteunen. In het verleden zijn bij de toepassing van de fiets- of loopergometrietest dit soort omstandigheden niet opgetreden, althans, ze zijn ons niet bekend. Kandidaten met (hart)afwijkingen werden tijdig herkend en doorverwezen naar de (hart)specialist.

Legitimiteit
Het PPMO is in tegenstelling tot de meningen in de rapporten van het Coronel-instituut naar ons oordeel geen test die de brandweerpraktijk in Nederland nabootst en daarmee een reële afspiegeling van de werkelijkheid. Dat geldt zeker niet voor Brandweer Vrijwilligers. Het PPMO is veel meer de Nederlandse variant van de “Candidate Physical Ability Test (CPAT)” zoals die in de VS wordt gehanteerd. Het werk van een brandweerman/vrouw in de VS is echter beduidend anders dan in Nederland.

Zo worden bijvoorbeeld ‘sloopwerkzaamheden met sloophaak in rokerige ruimte’ (plafond stoten) in de VS veel toegepast maar is dat in Nederland niet of nauwelijks gebruikelijk, laat staan dat deze werkzaamheden onder tijdsdruk plaatsvinden. Deze werkzaamheden vertalen in een bijzondere functie-eis voor de Nederlandse brandweer is dan ook irreëel. Dat geldt ook voor het stellen van de eis om zo snel als mogelijk een trap in een rokerige ruimte te beklimmen. Deze eis staat volstrekt haaks op de bij de Nederlandse brandweer gebruikelijke veiligheidsprocedures bij het beklimmen en afdalen van trappen in rokerige ruimtes.

Het alleen verslepen van een 80 kg zware pop over een afstand van 2X 7,5 meter onder tijdsdruk is tijdens oefen- en testsituaties ongewenst. In het TNO-rapport Kwaliteit van Leven, Risico Inventarisatie en Evaluatie van de Fysieke Vaardigheids Toets Politie Nederland van 18 december 2008 wordt het verslepen van een 48 kg zware pop over een afstand van 5 meter in 2008 gekwalificeerd als een handeling met een risico op acute rugklachten. Op grond van het oordeel van de Nationale Ombudsman (2010/29)  wordt het testonderdeel ‘verplaatsen van de pop’ nu buiten de tijdsdruk van de toets gehouden.

Verder blijkt niet dat rekening is gehouden met de hoedanigheid van Brandweer Vrijwilligers als betrokken burgers die bereid zijn noodhulp te verlenen. Er is geen afweging gemaakt van een mogelijk spanningsveld in beschikbaarheid door het sleutelen aan de criteria voor geschiktheid. Er is voorafgaand aan de besluitvorming geen analyse gemaakt van de te verwachten winst in veiligheid en gezondheid in relatie tot de voorheen gebruikelijke fietstest. Daarnaast is geen analyse gemaakt van het te verwachten verloop op basis van de bekende knelpunten in de test, en de daarmee gepaard gaande kosten voor werving en scholing van nieuwe Brandweer Vrijwilligers.

Uitvoeringspraktijk
In de uitvoering blijkt het PPMO in zijn huidige vorm op een aantal momenten belastend is voor de Brandweer Vrijwilliger:

  1. De test houdt geen rekening met geslacht, leeftijd en/of de lichaamsbouw van de medewerker, voor iedereen gelden dezelfde eisen. Voor grote, lichte en kleine mensen worden bepaalde eisen daarom regelmatig als onredelijk ervaren.
  2. De beoordeling van de uitvoering kent strikte regels, een onderdeel wordt “goed” of “fout” uitgevoerd, waarbij uitvoeringsfouten worden gerapporteerd. Daardoor heeft de test het karakter gekregen van een examen. Zakken voor het examen heeft verregaande gevolgen, namelijk het stilleggen van de repressieve activiteiten van betrokkene.
  3. De test kent enkele uitvoeringsaspecten waarbij sprake is van ronduit onveilige situaties en een hoog risico op blessures. Zo wordt het slepen van een 80 kg zware pop en het gebruik van de Stairmaster of de traplooptest zonder steun te kunnen of mogen zoeken met de handen als onveilig ervaren.
  4. De test wordt op vele plaatsen afgenomen zonder dat daar een arts bij aanwezig is. Dat roept vragen op over de medische waarde van het Periodiek Preventief Medische Onderzoek.
  5. De verstrekking van ongevraagde “lifestyle” adviezen aan Brandweer Vrijwilligers met een overigens goede gezondheidsbeleving wordt als paternalistisch ervaren.
  6. Het stellen van fitheid -, c.q. conditie-eisen zonder goede facilitering wordt als onredelijk ervaren.

Observaties
Over de noodzaak of wenselijkheid van een PPMO in deze vorm voor het beroepspersoneel doen wij geen uitspraak. Het lijkt er echter op dat het PPMO voor de Brandweer Vrijwilligers min of meer ondoordacht is meegenomen, zonder dat er voor de Vrijwilligers een relatie met een “probleem” is geschetst.

De definitieve uitvoering van de test en de criteria voor beoordeling zijn opgehangen aan de opvattingen van een expertgroep. Onduidelijk is op grond van welke kwalificaties deze experts zijn benoemd, en hoe de interactie met de opstellers van de test is verlopen. Opvallend is dat de 15 experts zijn bevraagd op welke onderdelen zij zich zelf expert voelden. Voor zover ons bekend is geen van de genoemde experts medicus.

Het inzetten van een beperkt screening-instrument voor de detectie van een verhoogd risico op hart en vaatziekten resulteert bij de nu gehanteerde grenswaarden in “lifestyle adviezen” voor vrijwel iedere oudere of forser gebouwde Brandweer Vrijwilliger.

Het tijdens de test laten uitvoeren van handelingen die ronduit onveilig zijn is ongewenst.

Brandweer Vrijwilligers met een blessure of beperking voelen zich gedwongen onderdelen van de test uit te voeren waartoe zij zich mogelijk niet in staat achten, omdat anders een “ongeschikt” volgt.

Het presenteren van het resultaat als “geschikt” of “ongeschikt” doet geen recht aan het doel van de test.

De bedrijfsartsen hebben een geheimhoudingsplicht, directe collega’s in de rol van PPMO testleider of test-assistent daarentegen communiceren ongevraagd in hun omgeving over testuitslagen van kandidaten.

Er lijkt een significant verschil tussen de beleving van Vrijwilligers en de rapportages van de Veiligheidsregio’s. De veiligheidsregio’s etaleren nog steeds een zeker enthousiasme voor het PPMO dat niet ondersteund wordt door de feedback uit het werkveld.

De veiligheidsregio’s schetsen een beeld van het personeelsverloop als gevolg van het PPMO, dat niet overeenkomt met de ervaringen in het werkveld.

Het geschetste doel van het PPMO: een analyse van de ontwikkeling van de belastbaarheid als input voor het loopbaanbeleid, komt in de huidige uitvoeringspraktijk (in de vorm van een examen) niet uit de verf. Het goede gesprek met de keuringsarts en de leidinggevende over de verdere loopbaan van de Vrijwilliger ontbreekt nagenoeg overal. In plaats daarvan komt een koud beoordelingscriterium geschikt / ongeschikt.

Het PPMO schetst een eenzijdig beeld van de geschiktheid van brandweermensen. Het gaat ervan uit dat de brandweer bestaat uit een homogene groep sportief ingestelde mensen die allemaal hetzelfde (moeten) kunnen. De praktijk in vrijwilligerskorpsen is anders, de kwaliteit en effectiviteit van deze korpsen wordt bepaald door een team met een mix van kennis, kunde, fysieke gesteldheid, betrokkenheid en ervaring. Verschillen mogen er zijn. De uitslag van het PPMO zou hierin hooguit de functie van advies mogen hebben.

Evaluatie
Het LOGA heeft afgesproken de AK en het PPMO in 2014 in nauw overleg met de branche te zullen evalueren. Bij de evaluatie zouden diverse aspecten van de keuringen meegenomen worden. Waaronder:

– zijn de keuringen geschikt voor de diverse groepen medewerkers,

– moeten de keuringen worden aangepast aan nieuwe ontwikkelingen in het brandweerveld,

– hoe staat het met de praktische uitvoerbaarheid en de normering van de keuringen.
Ten behoeve van de landelijke evaluatie PPMO en AK zijn door het LOGA en de branche eisen en wensen geformuleerd die pas in januari 2014 zijn vastgelegd in een ‘basisdataset’.
Brandweer Nederland heeft het IFV gevraagd de evaluatie uit te voeren van de gegevens die sinds de invoering van het PPMO zijn verzameld. Het IFV constateert in de conceptrapportage van 22 maart 2017 dat – ondanks de afspraken omtrent de basisdataset – het ontbreken van eenduidig verzamelde en geregistreerde data, de onvolledigheid van databestanden en de geconstateerde verschillen in testomstandigheden en protocolvastheid maken dat de resultaten van een statistische analyse op voorhand onbetrouwbaar is.
Deze constatering betekent dat er geen duidelijk overzicht is in welke mate het PPMO en de AK voldoet aan de daaraan gestelde eisen en verwachtingen, noch over de consequenties, noch over het aantal gevallen waarbij lichamelijk letsel is opgelopen.

Conclusies
Een praktijk gerelateerde test voor het bepalen van de belastbaarheid van de Brandweer Vrijwilliger is objectief gezien zinvol. Omdat een aantoonbare relatie tussen de relatief hoge kosten en veronderstelde baten ontbreekt is de vraag relevant of het PPMO in deze vorm een goede besteding van de middelen van de veiligheidsregio’s is.

De doelstelling van het PPMO is loopbaanbegeleiding, ook voor het Vrijwillig brandweerpersoneel is dit van belang vanwege het loslaten van de 55 jaar grens. Dit aspect komt in de huidige praktijk onvoldoende tot zijn recht.

De experts zijn bij het uitwerken van de van de test doorgeschoten. Het PPMO en de beoordelings-kaders zijn daardoor gericht op bovengemiddeld sportieve en gezonde mensen.

Door een examen-achtige wijze van beoordelen en de inbreng van lifestyle adviezen lijkt het PPMO (onbedoeld) een middel te zijn geworden om de algemene gezondheidstoestand van het brandweerpersoneel te verbeteren. De kennelijke belangen van de beroepsorganisaties van bedrijfsartsen en sportinstructeurs (onder het motto “wij gaan Nederland gezonder maken”) lijken de overhand te hebben gekregen.

Brandweer Vrijwilligers zijn echter een doorsnede van de bevolking, beschikbaarheid van voldoende gemotiveerde Brandweer Vrijwilligers is van belang voor een blijvende beschikbaarheid van brandweerzorg. De RBC en het LOGA hebben bij het vaststellen van het PPMO onvoldoende oog gehad voor deze aspecten.

Er is door de partijen geen onafhankelijke klachtencommissie (artikel 13 Wet op de medische keuringen) ingesteld die kan voorzien in een onafhankelijke beoordeling van de vele klachten van brandweermensen.

De honderden reacties (waarvan tientallen afkomstig van brandweervrouwen) die via het meldpunt PPMO bij de VBV zijn binnengekomen geven aan dat de PPMO in het land niet eenduidig wordt afgenomen, niet altijd veilig is, discrimineert op leeftijd, geslacht en lichaamsbouw. De begeleiding  vanuit de Veiligheidsregio om brandweerpersoneel op het gewenste fitheidsniveau te brengen is regelmatig niet of summier beschikbaar. Hierdoor lijkt het er steeds meer op dat de PPMO als instrument wordt gezien om mensen af te keuren. Vooralsnog blijkt dat Brandweer Nederland niet in staat is om tot een uniforme landelijke test te komen.

Bijzonder is ook dat op basis van opvattingen van een select gezelschap van 15 personen, voor een deel zichzelf ‘expert’ voelend een normering is opgesteld, waarbij al van meet af aan vraagtekens werden gesteld over de haalbaarheid van de test door vrouwen en vrijwilligers.

Tenslotte nog dit. In het verleden werden alle brandweermensen periodiek medisch onderzocht op basis van de toen geldende eisen, geformuleerd door de toenmalige Rijksgeneeskundige Dienst. Het idee was om een redelijk beeld te krijgen van de medische toestand van betrokkene die immers (soms) zware inspanningen moet kunnen leveren. Het verkrijgen van dat beeld gebeurde middels een onderzoek door een arts, het testen van longcapaciteit, gehoor, zicht, het doen van laboratoriumonderzoeken en – ten einde een beeld te krijgen van conditie en de fysieke reactie daarop – een inspanningstest op een hometrainer met een voortdurende hartbewaking gedurende die inspanningstest.

Met de invoering van het PPMO is dit (echte) medisch onderzoek bij vrijwel alle regio’s verdwenen. Als de werkgever van oordeel is dat een medische periodieke test noodzakelijk is dan is de test die in het verleden gedaan werd in elk geval een betere graadmeter dan het hier omschreven PPMO. Om een Arboarts te citeren: Bij de vorige test kon ik met bijna 100% zekerheid zeggen dat een Vrijwilliger niet op korte termijn fysieke problemen mag verwachten. Bij de huidige test kan ik achteraf slechts constateren dat hij / zij het overleefd heeft.

Dat met het afnemen van deze test de werkgever zijn verantwoordelijkheid neemt met betrekking tot de Vrijwillige of beroepsmatig aangestelde medewerker betwijfelen wij zeer.

Samengevat
We willen niet dat te hoge fysieke eisen de diversiteit van de brandweersector beperken. Want (goede teams van) brandweermensen beschikken over meer dan alleen de fysieke kwaliteiten.

Daarom ondersteunt de VBV het verzoek van mevrouw en vragen wij het College om te beoordelen of verweerder jegens verzoekster verboden onderscheid maakt op grond van leeftijd en geslacht door het niet toepassen van gedifferentieerde normen bij de uitvoering van het PPMO.

Hoogachtend,

Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers